20700 |
pannenkoek |
pannenkoek:
pánəkok (L414p Houthalen)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20699 |
pannenkoekenbeslag |
beslag:
bəslā.x (L414p Houthalen)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30474 |
pannenstrijker |
panvoegijzer:
panvūx˱ęjzǝr (L414p Houthalen)
|
Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.]
II-9
|
18295 |
pantoffel |
matslof:
n poar} matsloffe (L414p Houthalen),
slof:
sloof (L414p Houthalen),
sloəf (L414p Houthalen)
|
pantoffel [ZND 40 (1942)] || Slof, een paar sloffen. Bedoeld worden ruime pantoffels van ruwe stof (zelfkant) zonder of met neergetrapt achterstuk (fr. chaussons de lisière) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
20558 |
pap |
pap:
páp (L414p Houthalen)
|
Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21954 |
pap (kropmelk) |
pap:
pap aan ’t vooiere (L414p Houthalen)
|
Hoe heet verder: de pap of kropmelk waarmee de jongen eerst gevoed worden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
30762 |
papborstel |
papborstel:
pap˱bǫrstǝl (L414p Houthalen)
|
De borstel waarmee men het plaksel op het behang en de muren smeert. Vaak wordt als papborstel een blokwitter of een handveger gebruikt. [N 67, 94b]
II-9
|
21126 |
papier |
papier:
papier verfromelen (L414p Houthalen),
pəpir vərfromələ (L414p Houthalen)
|
papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
paraplu (L414p Houthalen)
|
paraplu [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
18395 |
parel |
parel:
parel (L414p Houthalen),
piərəl (L414p Houthalen)
|
parel [ZND A1 (1940sq)] || Parel. Sieraad van de pareloester of –mossel met hoge waarde [parel, paarlemoer] [N 114 (2002)]
III-1-3
|