21063 |
peul |
hauw:
haef (L414p Houthalen)
|
groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
hauw:
haef (L414p Houthalen),
hŭəf (mv. hŭ.əvə) (L414p Houthalen),
schaal:
sxōͅlən (L414p Houthalen)
|
[Goossens 1b (1960)] [Goossens 1c (1955b)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
paelen (L414p Houthalen),
poələn (L414p Houthalen),
puoͅələ (L414p Houthalen)
|
[Goossens 1c (1955b)] [ZND 40 (1942)] [ZND B2 (1940sq)]
I-7
|
20815 |
peulvruchten doppen |
peulen:
puoͅələ (L414p Houthalen)
|
doppen, peulen (erwten of bonen uit de pel doen) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
24224 |
piepen |
tjielpen:
tjilpen (L414p Houthalen)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17991 |
pijn |
pijn:
pɛin (L414p Houthalen)
|
pijn [RND]
III-1-2
|
28657 |
pijnen |
persen:
pǫrsǝ (L414p Houthalen)
|
Honing door middel van een doek of een pers uit de raten drukken. [JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
17992 |
pijnscheut |
steek:
steëk (L414p Houthalen)
|
Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
31670 |
pijp, buis |
galvanisébuis:
galvānisēbø̜js (L414p Houthalen),
koperen buis:
kōpǝrǝ bø̜js (L414p Houthalen)
|
In dit lemma zijn de verschillende benamingen voor soorten buizen bijeengeplaatst, die worden gebruikt voor respectievelijk de aanleg van waterleidingen, gasleidingen en afvoerleidingen. [N 64, 116a-d; monogr.]
II-11
|
30539 |
pijpbeugel |
carcan:
kǝrkǫn (L414p Houthalen)
|
De beugel rond de afvoerbuis waarmee deze aan de muur wordt vastgemaakt. [N 64, 149b]
II-9
|