21722 |
proces |
proces (<lat.):
ps. omgespeld volgens Frings!
pərseͅs (L414p Houthalen)
|
de zitting van een rechterlijk college waarin een overtreding of misdrijf onderzocht wordt, en waarin een uitspraak gedaan wordt [kwerel, audiëntie, proces, ordenantie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21515 |
proces-verbaal |
proces (<fr./lat.):
gij krijgt ie perses (L414p Houthalen),
ps. omgespeld volgens Frings!
pərseͅs (L414p Houthalen)
|
het geschreven woordelijke verslag van de toedracht van een overtreding [proces-verbaal, daas, nummer] [N 90 (1982)] || Proces-verbaal. [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
23243 |
processie |
processie (<lat.):
presessie (L414p Houthalen)
|
De processie [bronk, persessie, protsessioën]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23856 |
processiepaaltjes in de grond slaan |
paaltjes zetten:
poalkes zette (L414p Houthalen)
|
Processiepaaltjes in de grond slaan [pöälchere zetse]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23858 |
processiestrooisel |
siersel:
siersel (L414p Houthalen),
stro:
stroô (L414p Houthalen)
|
Strooisel bestaande uit bloemen, stukgesneden stengels en bladeren en stroopsel van varens waarmee de straten versierd worden [sjtreupsel]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23861 |
processievaantjes |
vlagjes:
vlegkes (L414p Houthalen)
|
De vaandeltjes die in de processiestoet worden meegedragen [persessieveendelkes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17742 |
proeven |
proeven:
pry(3)̄vən (L414p Houthalen),
pryvən (L414p Houthalen)
|
proeven [ZND A2 (1940sq)] || proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23930 |
profeet |
profeet:
profeet (L414p Houthalen)
|
Een profeet [profieët]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30124 |
profielbalken |
poutrelles:
pǝtrɛl (L414p Houthalen)
|
IJzeren profielijzers, vaak met I-vormige doorsnede, die worden gebruikt bij het vervaardigen van een troggewelf. Zie ook afb. 33. D.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balken' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 32, 20b; monogr.]
II-9
|
30065 |
profielen |
profielen:
%%de volgende opgaven zijn enkelvoud%%
prǫfil (L414p Houthalen)
|
Gladde, rechte houten balkjes met een lengte van ongeveer 1,80 cm en een doorsnede van 7,5 x 7,5 cm, die verticaal op de hoeken van het metselwerk worden geplaatst. Zij worden gebruikt om het loodrecht opmetselen van de muren te bevorderen. Zie ook afb. 28. [N 31, 7a; monogr.]
II-9
|