23716 |
rozenkrans |
paternoster:
paternoster (L414p Houthalen)
|
De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23722 |
rozenkransgebed |
rozenkrans:
roezenkrans (L414p Houthalen)
|
Het Rozenkransgebed (hierbij gaat men 3 maal het bidsnoer langs) . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20846 |
rozijn |
krent:
krìnt (L414p Houthalen)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20851 |
rozijnenbrood |
rozijnenbrood:
rozeͅi̯.nəbrut (L414p Houthalen)
|
brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)]
III-2-3
|
29017 |
ruche |
frulletje:
frylǝkǝ (L414p Houthalen)
|
Geplooid (kanten) oplegsel aan dameskleren of een geplooide gerimpelde of klokkend geknipte reep stof. Er zijn twee soorten ruches, rechte en ronde, die verschillend worden geknipt. Zie afb. 47. [N 62, 42a; MW; monogr.]
II-7
|
17767 |
rug |
rug:
pijn in mene rŭg (L414p Houthalen),
rĕŭg (L414p Houthalen),
rug (L414p Houthalen),
rëk (L414p Houthalen),
rø̜x (L414p Houthalen)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || rug [ZND 06 (1924)] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜k (L414p Houthalen)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
19404 |
rug van het lemmer |
rug:
røx (L414p Houthalen)
|
De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17640 |
ruggengraat |
ruggenstrang:
røgəstra.ŋk (L414p Houthalen)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
wø.rvəl (L414p Houthalen)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|