17884 |
rukken |
roffen:
ro-fen (L414p Houthalen)
|
niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34024 |
rund |
rundsbeest:
rønsbīst (L414p Houthalen)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
bol:
bō‧l(ə) (L414p Houthalen)
|
paardshorzel, insect dat zijn eitjes legt onder de huid van de koeien [Goossens 1a (1955)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
made:
maai (L414p Houthalen)
|
worm vdit laatste insect [Goossens 1a (1955)]
III-4-2
|
20691 |
runderlapjes |
rundslapjes:
rønslɛpkəs (L414p Houthalen)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20666 |
rundvleessoep |
rundssoep:
rønsoͅp (L414p Houthalen)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
rups:
rōps (L414p Houthalen),
roͅps (L414p Houthalen)
|
rups [ZND 06 (1924)] || rups rups [DC 46 (1971)]
III-4-2
|
23860 |
rustaltaar |
rustaltaar:
röstoltoar (L414p Houthalen)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17832 |
rusten |
rusten:
røͅstən (L414p Houthalen)
|
rusten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
21708 |
rusthuis |
peetjeshuis:
ps. omgespeld volgens Frings!
pēkəshoͅu̯əs (L414p Houthalen)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|