e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaterlachen hel lachen: hɛ̄l láxən (Houthalen) schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)] III-1-4
schede van de koe vazel: vǭ.zǝl (Houthalen) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheef, niet recht scheel: schiēēl (Houthalen), sxeəl (Houthalen), schuins: schuins (Houthalen) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheel scheel (bn.): scheel (Houthalen) Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)] III-1-1
scheel zien loensen: loense (Houthalen) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)] III-1-1
scheen scheen: scheen (Houthalen) De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)] III-1-1
scheen van de asarm scheen: sxēn (Houthalen) Het met ijzer versterkte uiteinde van de houten as waarmee de as in de naafholte steunt. [N 17, 55; N G, 49b] I-13
scheerapparaat scheermachine: scheirmesjien (Houthalen) Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)] III-1-3
scheermes schaars: schaars (Houthalen), schaors (Houthalen) Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)] || Scheermes [ZND 06 (1924)] III-1-3
schei schei: sx˙ē (Houthalen), scheien: sxēi̯ǝ (Houthalen) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13