31675 |
sok, mof |
mof:
mo̜f (L414p Houthalen)
|
De eenvoudigste en meest voorkomende fitting, bestaande uit een pijpstukje met binnendraad, waarin de beide te verbinden pijpen worden vastgeschroefd, nadat men de beide draadvlakken eerst van dichtingsmateriaal heeft voorzien. Zie ook afb. 265. [N 64, 118a-b; monogr.]
II-11
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
suldô.ət (L414p Houthalen)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
20724 |
soldaatjes |
korstjes:
køͅrstəkəs (L414p Houthalen),
krapjes:
krɛpkəs (L414p Houthalen)
|
Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
sḷdô:tn (L414p Houthalen),
ps. omgespeld volgens Frings!
solda͂tə (L414p Houthalen)
|
algemene naam voor soldaten [volk, soldatenvolk, soldaterij] [N 90 (1982)] || soldaten [RND]
III-3-1
|
23488 |
soldatenkerkhof |
oorlogskerkhof:
oorlogskêrkhof (L414p Houthalen)
|
Een soldatenkerkhof, oorlogskerkhof, militaire begraafplaats, ereveld, engels kerkhof e.d. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31507 |
soldeerbout |
soldeerbout:
sǫldērbǫwt (L414p Houthalen)
|
In het algemeen het werktuig waarmee men soldeert. Met een verhitte soldeerbout kan het soldeersel vloeibaar gemaakt worden. Er bestaan verschillende soorten soldeerbouten. Zie ook de lemmata "vuursoldeerbout", "benzinesoldeerbout", "gassoldeerbout" en "elektrische soldeerbout". [N 33, 195a-b; N 64, 16a; monogr.]
II-11
|
31527 |
soldeerknoop |
naad:
nǭt (L414p Houthalen)
|
Knoopvormig afgewerkte soldeerverbinding bij loden buizen. Zie ook afb. 195. Om het uitvloeien van het soldeer te beperken en een mooie, recht afgewerkte soldeerknoop te verkrijgen, kon volgens Van Houcke (pag. 810) een met olie vermengde verf van zwartsel of lampenzwart gebruikt worden. Op plaatsen waar deze verf gestreken werd, vatte het soldeer niet. [N 64, 29a; monogr.]
II-11
|
31512 |
soldeerlamp |
soldeerlamp:
sǫldērlamp (L414p Houthalen)
|
Brander waarmee een vlam kan worden ontwikkeld die heet genoeg is om soldeer te doen smelten en om soldeerbouten te verhitten. Zie ook afb. 188. Als brandstof voor de soldeerlamp werd door de informanten genoemd: zuivere benzine (L 423), benzine (Q 117, Q 118), gasoline (Q 121c) en lichte naphte (L 414). [N 33, 196a-b; N 64, 17a; monogr.]
II-11
|
31514 |
soldeersel |
soldeersel:
sǫldērsǝl (L414p Houthalen),
tin:
tēn (L414p Houthalen)
|
Metaal of metaalmengsel dat dient om de oppervlakten van twee of meer verwarmde stukken metaal aan elkaar te verbinden. Men onderscheidt de soldeersels naar hun smeltpunt in zacht- en hardsoldeer. Zachtsoldeer smelt beneden 3000 C en laat zich met de soldeerbout verwerken. Hardsoldeer smelt bij hogere temperaturen en wordt verwerkt met een soldeerlamp. Zachtsoldeer is gewoonlijk samengesteld uit een mengsel van lood en tin. Als grondstoffen voor hardsoldeer worden onder meer koper, zink, zilver en soms ook goud gebruikt. Soldeersel kan in de vorm van staven, platen, draden, korrels of poeder geleverd worden. Smeertin is een soldeersel dat vaak door loodgieters wordt gebruikt. Bij verwarming gaat het eerst in een deegachtige toestand over waarin men het kan kneden en uitsmeren, waarna het pas vloeibaar wordt. Volgens de invuller uit L 423 bevatte tinsoldeersel 30 à 33% tin bij loodwerkzaamheden, 40 à 45% bij zinkwerkzaamheden en 50% bij speciaal werk. [N 33, 194; N 33, 198; N 33, 202; N 64, 26a; N 64, 26c; N 66, 36b; monogr.]
II-11
|
31515 |
soldeerstaafvorm |
mal:
mal (L414p Houthalen)
|
Mal waarin men staafjes soldeersel kan gieten. Zie ook afb. 189. [N 64, 26b]
II-11
|