17691 |
blazen |
blazen:
bloazen (L414p Houthalen),
blūəzən (L414p Houthalen)
|
blazen [N 10b (1961)] || Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-2-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
hië es zoe bliek (L414p Houthalen)
|
hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plakə (L414p Houthalen)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blēͅvə (L414p Houthalen),
blijve (L414p Houthalen),
wachten:
woͅxtə (L414p Houthalen)
|
blijven [ZND 25 (1937)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
paardstanden:
pīǝrstā.n (L414p Houthalen)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
19371 |
bliksemafleider |
bliksemafleider:
bleksəmāfleͅjər (L414p Houthalen)
|
Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
het bliksemt (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
17785 |
blind |
blind:
blent (L414p Houthalen)
|
blind [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
blinken:
bleŋkə (L414p Houthalen),
bleŋkən (L414p Houthalen),
blinken (L414p Houthalen)
|
blinken [ZND A1 (1940sq)] || een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
blyt (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
bloed [N 10 (1961)], [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|