18106 |
strontje |
weern:
vejən (L414p Houthalen),
wVn (L414p Houthalen)
|
zweertje op ooglid [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
24384 |
strontvlieg |
strontvlieg:
strontvlieëg (L414p Houthalen)
|
strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25574 |
strooien |
bloem deropsmijten:
blom tǝrop smɛ̄tǝ (L414p Houthalen),
strouwen:
stroǝn (L414p Houthalen)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s] || Strooien van meel om aankleven van het deeg aan de bank te voorkomen. [N 29, 31a; N 299, 30b; monogr.]
I-11, II-1
|
18276 |
strooien hoed |
strooien hoed:
ne strooiën hoed (L414p Houthalen)
|
een strooien hoed [ZND 07 (1924)]
III-1-3
|
25575 |
strooimeel |
bloem:
blom (L414p Houthalen)
|
Meel dat bij het bewerken van deeg hetzij op de werkbank hetzij op het deeg zelf gestrooid wordt om het kleven te verhinderen. Ten aanzien van het woordtype "grint" zij opgemerkt dat de informant de betekenis "gemalen kleien" hiervoor opgeeft. [N 29, 31b; N 29, 31a; monogr.]
II-1
|
22041 |
strooisel |
stro:
stro (L414p Houthalen),
strooisel:
strooisel (L414p Houthalen),
stręi̯sǝl (L414p Houthalen),
strō.tsǝl (L414p Houthalen)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.] || het strooisel in de hokken (algemene benaming)? [N 93 (1983)]
I-11, III-3-2
|
34278 |
strooisel in de potstal |
blader:
blǭr (L414p Houthalen),
bladerstro:
blārstrou̯ (L414p Houthalen),
blārstrǭ (L414p Houthalen),
bosstrooi:
bosstroi̯ (L414p Houthalen),
dennaalden:
dɛnnō.ǝldǝ (L414p Houthalen),
dennennaalden:
dennennaalden (L414p Houthalen),
gras:
grǭs (L414p Houthalen),
graszoden:
graszoden (L414p Houthalen),
haagstrooi:
hāxstroi̯ (L414p Houthalen),
hāxstrōi̯ (L414p Houthalen),
hei:
hei (L414p Houthalen),
hē (L414p Houthalen),
kapsel:
kɛpsǝl (L414p Houthalen),
lappen:
(enk)
lap (L414p Houthalen),
naalden:
naldǝn (L414p Houthalen),
spellen:
spɛlǝn (L414p Houthalen),
stro/strouw:
strō (L414p Houthalen),
strooi:
strōi̯ (L414p Houthalen),
vlaggen:
flagǝ (L414p Houthalen),
flagǝn (L414p Houthalen)
|
Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
34279 |
strooisel keren |
verschieten:
vǝrsxī.tǝ (L414p Houthalen)
|
Strooisel in de potstal keren. [JG 1a, 1b, 2c]
I-11
|
34277 |
strooisel spreiden |
strooien:
strōǝ (L414p Houthalen)
|
Het verspreiden van het strooisel onder het vee. [JG 1a, 1b; RND 10, 51]
I-11
|
20738 |
strooiselvlaai |
knobbeltjesvlaai:
knøbəlkəsfla͂j (L414p Houthalen)
|
Vla bedekt met een droog mengsel van boter, basterdsuiker en meel (greumelkeskoek, struiselkoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|