17760 |
tand |
tand:
tant (L414p Houthalen)
|
een tand [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
33777 |
tand, tanden |
tand(en):
ta.nt (L414p Houthalen
[(mv tā.n)]
)
|
Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17]
I-9
|
17761 |
tanden |
tanden (mv.):
lang taan (L414p Houthalen)
|
lange tanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
18731 |
tanden poetsen |
tanden wassen:
wassen (L414p Houthalen)
|
Tanden poetsen [t. wassen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18728 |
tandenborstel |
tandenborstel:
taanborstel (L414p Houthalen)
|
Een tandenborstel [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18732 |
tandenstoker |
tandenstoker:
tandestoker (L414p Houthalen)
|
Een tandenstoker. Een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden zijn blijven zitten [tandenstoker, kloker, koter] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
34374 |
tandjes knippen |
tanden pitsen:
tān petsǝ (L414p Houthalen)
|
De tanden van de pasgeboren biggen afknippen. [N 76, 42]
I-12
|
18729 |
tandpasta |
tandzeep:
tandziep (L414p Houthalen)
|
Tandpasta [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
tantpeͅjn (L414p Houthalen)
|
ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
17622 |
tandvlees |
tandvlees:
tantflīs (L414p Houthalen),
tantvlis (L414p Houthalen),
tāntflis (L414p Houthalen)
|
hoe noemt men het tandvlees ? [ZND 49 (1958)] || tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|