24735 |
taxus |
frans groen:
frans gruun (L414p Houthalen)
|
De taxus; heeft platte, kortgesteelde naalden, aan de bovenzijde zijn de naalden heel donkergroen; naalden en takken bevatten een vergiftige olie; paarden en vee sterven er snel aan; heeft opvallende bessen (ijf, venijnboom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23649 |
te communie gaan |
communie (<lat.) gaan:
kemunnie goan (L414p Houthalen)
|
Tot de communie gaan, ter communie gaan, te communie gaan, communiceren onder de mis [kómmeletseere?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29098 |
te eng |
te eng:
tǝ eŋ (L414p Houthalen)
|
Te nauw, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130b; N 62, 26b; MW]
II-7
|
18241 |
te groot zijn |
slodderen:
slodderen (L414p Houthalen),
te hol zijn:
te hool (L414p Houthalen)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk zit te ruim? [N 62 (1973)] || Niet passen, gezegd van kleding-stukken [pronsen, bolderen, flodderen, slodderen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18247 |
te klein zijn |
te eng zijn:
te ing (L414p Houthalen)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk is te eng (trekt?) [N 62 (1973)]
III-1-3
|
30078 |
te lood |
loodrecht:
lutrex (L414p Houthalen)
|
Gezegd van een muur of hoek wanneer deze tijdens de controle met het schietlood een loodrechte stand vertoont. [N 31, 10d; monogr.]
II-9
|
25566 |
te nat |
plat brood:
plat brut (L414p Houthalen),
te plat:
tǝ plat (L414p Houthalen)
|
Gezegd van deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 29b; monogr.] || Het lemma valt uiteen in verschillende grammaticale categorieën. De eerste categorie benamingen is bijvoeglijk van aard. De tweede groep bestaat uit opgaven die een zelfstandigheid aanduiden en de derde groep bestaat uit werkwoorden. [N 29, 67; monogr.]
II-1
|
21961 |
te veel voederen |
te net voederen:
te net gevooierd (L414p Houthalen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: te veel voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21962 |
te weinig voederen |
te mager voederen:
te māōger gevooierd (L414p Houthalen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: te weinig voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
29095 |
te wijd |
te hol:
tǝ hōl (L414p Houthalen)
|
Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW]
II-7
|