23159 |
touwtjespringen |
koordjespringen:
/
koordeke springe (L414p Houthalen),
springkoorddansen:
/
sprengkoord dasen (L414p Houthalen)
|
/ [SND (2006)] || springtouw [SND (2006)]
III-3-2
|
17731 |
tranende ogen |
waterogen:
wātərūgə (L414p Houthalen)
|
oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17928 |
trant |
gang:
gank (L414p Houthalen)
|
Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19378 |
trap |
trap:
trap (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
19710 |
trapleer |
trapleer:
traplīr (L414p Houthalen),
trapleertje:
traplīrkǝ (L414p Houthalen)
|
Uitklapbare ladder met platte treden en steunende tweepoot. [N 67, 63f] || Uitklapbare ladder met platte treden en steunende tweepoot. Aan de bovenzijde van de trapleer kan een platform zijn aangebracht. Zie ook het lemma "trapleer" in Wld ii.9, pag. 206. [N 64, 89; div.]
II-11, II-9
|
19809 |
trapleuning |
trapleun:
traplø̜n (L414p Houthalen)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
17958 |
trappelen |
trippelen:
triepele (L414p Houthalen)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33852 |
trappelende bewegingen maken |
dabben:
dabǝ (L414p Houthalen),
trippelen:
trīpǝlǝ (L414p Houthalen)
|
Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
23282 |
trappist |
trappist:
trappist (L414p Houthalen)
|
Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19379 |
traproede |
lat:
lat (L414p Houthalen)
|
Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|