20176 |
trouwring |
trouwring:
trouwrink (L414p Houthalen)
|
een trouwring [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18083 |
tuberculose |
tering:
tering (L414p Houthalen)
|
Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, tbc, teebee). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34289 |
tuieren |
tuieren:
tø̜̄rǝ (L414p Houthalen),
tø̜̄rǝn (L414p Houthalen)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34296 |
tuierhamer |
tuierhamel:
tø̜̄rhāmǝl (L414p Houthalen)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
schuurpaal:
sxūrpē̜l (L414p Houthalen),
staak:
stā.k (L414p Houthalen),
tuierpaal:
tø̜̄rpūǝl (L414p Houthalen),
tø̜̄ǝrpuǫl (L414p Houthalen)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34291 |
tuierplaats |
tuier:
tø̜̃r (L414p Houthalen)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
33506 |
tuinbonen |
labbonen:
"Lillo" in de nabijheid van Houthalen
labbone (L414p Houthalen),
(? - onduidelijk)
laboen (L414p Houthalen),
snijbonen:
snìjboen (L414p Houthalen)
|
Een jonge tuinboon die men met schil en al eet (wilde wan, wollenwantje, pulleke, spekboon, sluimererwt). [N 82 (1981)] || Een tuinboon, een grote soort boon labboon, paardsboon, boerenteen, molleboon, mokboon, wul, zwartvoet, huisboon, moffelboon, duiveboon, flodderboon, moffel, moffeboon, knauwboon, willeboon, paardeboon, jodenboon, roomse boon). [N 82 (1981)]
I-7
|
19749 |
tuinhuisje |
zomerhuisje:
zōmərhøͅskə (L414p Houthalen)
|
zomerhuisje (in de tuin) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
33593 |
tuinkers |
kers:
kars (L414p Houthalen),
kerssalade:
"Lillo" in de nabijheid van Houthalen
kersslaot (L414p Houthalen)
|
Tuinkers; de plant heeft duidelijk witte of roodachtige bloempjes in een smalle tros en schuinopstaande vruchtjes die ongeveer een halve cm lang zijn, de bladerenzijn zeer fijn verdeeld, de stengel en kalkrijke vruchten zijn blauw berijpt (kers, tuinkers, [N 82 (1981)]
I-7
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
kervel (L414p Houthalen),
køͅrvəl (L414p Houthalen),
kûrvel (L414p Houthalen)
|
[Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)] || Tuinkervel; een één of tweejarig kruid, 30-60 cm hoog, met witte bloemen; de bladeren worden gebruikt in soep, sausen en salade (kervel, gervel, kelver, scharnpiep). [N 82 (1981)]
I-7
|