17699 |
urine |
pis:
pes (L414p Houthalen),
pis (L414p Houthalen),
zeik:
zeek (L414p Houthalen),
zē.k (L414p Houthalen),
zēk (L414p Houthalen)
|
urine [N 10c (1995)] || urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
pesə (L414p Houthalen),
pissen (L414p Houthalen),
zeiken:
zēkən (L414p Houthalen),
zē.kǝ (L414p Houthalen),
zēkǝ (L414p Houthalen)
|
urineren [N 10c (1995)] || urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.] || zeiken [ZND A2 (1940sq)]
I-11, III-1-1
|
24090 |
ursuline |
ursuline:
ursulin (L414p Houthalen)
|
Een Ursulin [Ursulien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
28963 |
vademen |
insteken:
enstīkǝ (L414p Houthalen)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
vader:
vaor (L414p Houthalen)
|
vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vaagevuur (L414p Houthalen)
|
Het vagevuur [vèègvuur, veëjevuur]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
vazel:
vǭ.zǝl (L414p Houthalen)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
19454 |
vak van een kast |
vak:
vak (L414p Houthalen)
|
Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
futələ (L414p Houthalen)
|
Bedriegen bij het spel (vals spelen). [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
23907 |
van de duivel bezeten |
bezeten:
beziète (L414p Houthalen)
|
Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|