30928 |
veter |
staartel:
startǝl (L414p Houthalen)
|
Koord of smal gevlochten band door de ogen van de schoenen geregen, om de kleppen naar elkaar toe te halen en te bevestigen. Het kan van leer of van een andere stof gemaakt zijn. Volgens de informant van P 219 is de staartel breder dan de nestel. [N 60, 27a; N 60, 27b; L 5, 14; Wi]
II-10
|
34274 |
vetmesten |
vet maken:
vęt makǝ (L414p Houthalen),
vetmesten:
vętmøstǝ (L414p Houthalen),
vetten:
vętǝ (L414p Houthalen)
|
Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.]
I-11
|
33665 |
vetweide |
wei:
wē (L414p Houthalen)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄.lǝ (L414p Houthalen),
vø̄lǝ (L414p Houthalen)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
23910 |
vier uitersten |
vier uitersten:
vier outerste (L414p Houthalen)
|
De vier uitersten van de mens (te weten: dood, oordeel, hemel, hel) [toponiem te Meijel: de Vruttersjte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25284 |
vierdel, maat van 125 gram of kwart pond |
vierdel:
vieͅrəl (L414p Houthalen)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 125 gram, dat is 1/4 pond [verrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22832 |
vieren |
vieren:
gəvî:rt (L414p Houthalen)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
32765 |
vierhoekige eg |
vierkantige [eg]:
vīrka.ntegǝ [eg] (L414p Houthalen)
|
De oude houten, later ook ijzeren eg die een vierhoekig geraamte had; zie afb. 53 en 54. Deze eg was niet altijd vierkant of rechthoekig: soms waren de hoofdbalkjes lichtelijk gebogen of vormden de balken een ruitvormig raam. Waar de vierhoekige eg blijkens de opgaven als onkruideg en/of als zaadeg in gebruik was, is vermeld in de betrokken lemmata. Zie verder het lemma ''eg''. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 71 + 72 + 75 add.; N J 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
20271 |
vierling |
vierling:
vīrleŋ (L414p Houthalen)
|
Vierde zwerm of derde nazwerm. Na de eerste nazwerm kan enkele dagen later een tweede, derde, vierde en zelfs een vijfde volgen. Elke zwerm echter betekent een splitsing en daardoor een verzwakking van het moedervolk. De bijen vinden soms zelf zoveel zwermen ongunstig en maken daar een eind aan door de jonge moer de kans te geven de nog ongeboren koninginnelarven te doden. Het zwermen houdt dan op. De informant van K 315 vermeldt er uitdrukkelijk bij dat een brandzwerm een vierde zwerm is. De meer gebruikelijke betekenis van brandzwerm is "voorzwerm". Zie het lemma Voorzwerm. [N 63, 37e; JG 1b]
II-6
|
20574 |
vieruursboterham |
s achteronders, de -:
sachteronners (L414p Houthalen)
|
de maaltijd die gewoonlijk rond vier uur in de namiddag gebruikt wordt, het vieruurtje [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|