e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlieggatschuif vlieggatschuif: vlieggatschuif (Houthalen) Sluiting van het vlieggat van een kast door middel van een schuif. [N 63, 10c] II-6
vliegplank vliegplank: vlixplaŋk (Houthalen), vliegplankje: vlixplɛŋkskǝ (Houthalen) Aan- en uitvliegplank bij korf en kast. Onder het vlieggat maakt men een smal loopplankje waarop de bijen kunnen lopen bij het in- en uitgaan van de korf of kast. Aan de vliegplank kan de imker in korte tijd constateren of een bijenvolk gezond is of ziektes heeft. Hij kan bepalen of er al of niet dracht is, of er roverij plaatsvindt, en hij kan aan de vliegplank vele andere observaties doen. Immers, hij moet vermijden vaak in de korf of kast te gaan, daar dit tijd en honingverlies kost en teveel verstoring in de korf veroorzaakt. [N 63, 5b; N 63, 10a; Ge 37, 28] II-6
vliegtuig vlieger: ps. omgespeld volgens Frings!  vlīgər (Houthalen), vliegmachine: ps. omgespeld volgens Frings!  vlīxməšin (Houthalen) het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)] III-3-1
vliegveld vliegplein: ps. omgespeld volgens Frings!  vlīxplēͅn (Houthalen) het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)] III-3-1
vlier vlierenboom: gecombineerd met ZND 8 055, idem  fliereboem (Houthalen) vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)] III-4-3
vliering zoller: zoͅlər (Houthalen) Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)] III-2-1
vlinder pepel: piepel (Houthalen, ... ), pīpəl (Houthalen) vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 16 (1934)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND] III-4-2
vlo (enk.) vlo: vlooi (Houthalen) vlo (pulex irritans), enk. [DC 54 (1979)] III-4-2
vlo (mv., fon.) vlu: vluu (Houthalen) vlo (pulex irritans), mv. [DC 54 (1979)] III-4-2
vloeibaar varkensvoer nat voeder: nāt voi̯ǝr (Houthalen), slobber: slobǝr (Houthalen) [N 76, 38; N 76, 39; monogr.] I-12