19412 |
vonk |
geinster:
genstər (L414p Houthalen)
|
Brandend of gloeiend deeltje dat ergens afvliegt (kester, vonk, geinster, sprankel, kleister) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18963 |
voor de gek houden |
kullen:
imant kølə (L414p Houthalen)
|
iemand foppen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
23724 |
voorbidden |
voorbeden:
veurbieeje (L414p Houthalen)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
veurgebarchte (L414p Houthalen)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30092 |
voorgevel |
buitenmuur:
bǫwtǝ[muur] (L414p Houthalen)
|
De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.]
II-9
|
29951 |
voorhamer |
voorhamel:
vø̄rhāmǝl (L414p Houthalen),
vø̜rhāmǝl (L414p Houthalen)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] || Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11, II-9
|
17747 |
voorhoofd |
ster:
ster (L414p Houthalen),
voorhoofd:
de ōāren van ze veurhut (L414p Houthalen)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || ster (voorhoofd) [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
17718 |
voorhuid |
vel:
vel (L414p Houthalen)
|
voorhuid van de penis [N 10c (1995)]
III-1-1
|
28642 |
voorjaarshoning |
voorjaarshoning:
vørjǭrshōneŋ (L414p Houthalen)
|
Soort honing die uit de nectar van voorjaarsbloesem, vooral fruitbloesem, is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 129; monogr.]
II-6
|
33799 |
voorknie |
knie:
knęi̯ (L414p Houthalen)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|