e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

Gevonden: 4881
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zoethout klissaphout: kleͅsapho͂ͅt (Houthalen) zoethout [ZND B1 (1940sq)] III-2-3
zoetstof voor peperkoek suiker: sokǝr (Houthalen) De diverse zoetstoffen die in het peperkoekdeeg verwerkt worden. Inhoudelijk zijn het verschillende zaken. Vergelijk het lemma ''zoetstof voor taai-taai''. [N 29, 88b] II-1
zogen, voeden (overg.) borstvoeding geven: borstvoeding geven (Houthalen), de mem geven: beetje vulgair  de mem geven (Houthalen) borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 115 (2003)] III-2-2
zolder zoller: zoͅlər (Houthalen) zolder [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
zolder boven de dorsvloer schelf(t): [schelf(t)] (Houthalen  [(*)]  ), sinkel: se.ŋkǝl (Houthalen) De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6
zomen zomen: zūmǝ (Houthalen) Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-7
zomerbeslag ijzer zonder schroeven: ē̜.zǝr sǫnǝr sxrūvǝ (Houthalen) De vier hoefijzers van een paard die met behulp van hoefnagels aan de hoef worden bevestigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛwinterbeslagɛ.' [JG 1a] II-11
zomerhoning zomerhoning: zōmǝrhōneŋ (Houthalen) Soort honing die uit de nectar van zomerbloesem is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 130; monogr.] II-6
zomerverblijf schaapskooi: schaapskooi (Houthalen) [N 78, 25; monogr.] I-12
zondag zondag: zondaag (Houthalen) De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)] III-3-3