23934 |
zondag houden |
zondag houden:
zondāāg hāāgen (L414p Houthalen)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
Bv zonde of koad
zonde (L414p Houthalen)
|
Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
28688 |
zonnewassmelter |
zonnewassmelter:
zonnewassmelter (L414p Houthalen)
|
Gesloten, glazen bak waarin de was door de warmte van de zon gesmolten wordt. De imker kan stukken ruwe raat in een zak van kaasdoek knopen en deze met een steen verzwaard in een grote pan op het vuur zetten. Geleidelijk komt de was door de poriën van de doek bovenop het water drijven. Na afkoeling heeft men dan waskoek. Men kan de ruwe raat echter ook zuiveren met een zonnewassmelter, een soort broeikasje met een deksel van dubbelglas, waarin de stukken ruwe raat worden uitgespreid in een metalen bak met schuine bodem (De Roever, pag. 284). De gesmolten was loopt omlaag in een lekbakje dat met metaalgaas is afgedekt. De zon bleekt de was en oververhitting is op deze wijze niet mogelijk. Men kan echter maar kleine hoeveelheden ruwe raat tegelijk verwerken met de zonnewassmelter. De informant van Q 3 vermeldt dat in zijn plaats deze smelter niet werd gebruikt. [N 63, 129a; N 63, 128b; monogr.]
II-6
|
28991 |
zoom |
zoom:
zūm (L414p Houthalen)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zøxtə (L414p Houthalen),
zøxtən (L414p Houthalen)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)] || zuchten, stenen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
31631 |
zuigbuis |
pompdarm:
pomp˱dɛrǝm (L414p Houthalen)
|
De buis aan de onderzijde van het pomphuis die in de op te pompen vloeistof wordt geplaatst. Zie ook afb. 236a. Met de term pomp(en)buisje werd in L 423 het roodkoperen buisje aangeduid dat de verbinding vormde tussen het slotstuk en de zuigbuis. Het was aan de onderzijde voorzien van een sierbandje. Men noemde dit de knoop (knqp). [N 64, 133f; N 66, 49f]
II-11
|
31642 |
zuigerklep |
klep:
klɛp (L414p Houthalen)
|
De (leren) klep in de pompzuiger van een zuigpomp die zich opent bij de neergaande beweging van de zuiger. Zie ook afb. 236a en 241. Volgens de invuller uit L 329 was er aan het slotleer een slotlood (slq.tlɛüt) bevestigd.' [N 64, 133k; N 66, 49k; monogr.]
II-11
|
31640 |
zuigerstang |
zuigerstang:
zø̜jgǝrstaŋ (L414p Houthalen)
|
De metalen stang waaraan de pompzuiger is bevestigd. [N 64, 1331; N 66, 491]
II-11
|
31635 |
zuigerstuk |
pomphuis:
pomphǫws (L414p Houthalen)
|
Dat gedeelte van het pomphuis waarin de pompzuiger zich bevindt. [N 64, 133j; N 66, 49j]
II-11
|
20286 |
zuigfles |
tutter:
tutter (L414p Houthalen),
tutterfles:
tutterfles (L414p Houthalen)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 115 (2003)]
III-2-2
|