24037 |
de toog aankrijgen: toga |
toog (<lat.):
toeg (L414p Houthalen)
|
De toog/het habijt aankrijgen, gekleed worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22136 |
de vastgestelde tijden aflezen |
besturen:
besturen (L414p Houthalen)
|
het aflezen van de vastgestelde tijden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22099 |
de voor het spel uitgekozen duif in een mand stoppen |
inkorven:
inkûrve (L414p Houthalen)
|
de voor het spel uitgekozen duif op het hok in een mand stoppen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
blieken (L414p Houthalen)
|
de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19716 |
de was doen |
(het) lijnwaad wassen:
ət lɛ̄vərt vasə (L414p Houthalen)
|
het linnen wassen [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
19440 |
de was mangelen |
mangelen:
maŋəln (L414p Houthalen),
maŋələ (L414p Houthalen)
|
De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)] || mangelen [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
19437 |
de was spoelen |
spoelen:
spylə (L414p Houthalen)
|
Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19643 |
de was stijfselen |
stijven:
steͅi̯vən (L414p Houthalen)
|
een hemd stijven [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
19438 |
de was wringen |
wringen:
vreŋə (L414p Houthalen)
|
Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32742 |
de wendakker ploegen |
tegenaanvaren:
tēgǝnǭnvǭ.rǝ (L414p Houthalen)
|
Na het ploegen van het grote middendeel van de akker moet men de keerstroken nog met de ploeg bewerken. Als er geen of maar één keerstrook is, omdat men op een (veld)weg of op een eigen of andermans perceel heeft kunnen keren, ploegt men aan het voor- en/of achtereind van de akker enkele dwarsvoren om het ongelijke en minder diepe begin van de lange voren weg te werken. [JG 1a; N 11, 47; N 11A, 137l; monogr.]
I-1
|