20420 |
deksel van een doodskist |
scheel:
scheel (L414p Houthalen)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33992 |
dekzeil |
paardsdeksel:
pēǝ.rs˱dęksǝl (L414p Houthalen)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛ.mpex (L414p Houthalen)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24526 |
den |
grove den:
grove den (L414p Houthalen)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19048 |
denken |
denken:
denkən (L414p Houthalen)
|
denken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
dennenknop:
denneknop (L414p Houthalen)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
dennennaalden:
(lang).
dennenoalde (L414p Houthalen)
|
andere? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24566 |
dennentakje met een harsknopje |
klisknots:
klesknoets (L414p Houthalen)
|
Een dennetakje met een bolvormig knopje terpentijn aan het einde (oliekop, olieknop, olielampje, luchtlampje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
pin:
pen (L414p Houthalen)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
28511 |
derdeling |
derdeling:
dɛ.rdǝleŋ (L414p Houthalen),
derling:
dɛrleŋ (L414p Houthalen)
|
Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.]
II-6
|