23319 |
deugd |
deugd:
deugd (L414p Houthalen)
|
Deugd. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23954 |
deugdzaam |
vroom:
vroom (L414p Houthalen)
|
Deugdzaam. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19167 |
deugniet |
bandiet:
bandiet (L414p Houthalen),
deugeniet:
duggeniet (L414p Houthalen),
schooier:
schooier (L414p Houthalen),
stout kind:
stot kiend (L414p Houthalen),
stouterik:
stotterik (L414p Houthalen),
voyou (fr.):
vwajoe (L414p Houthalen)
|
een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] || welke woorden gebruik je om een boef, een deugniet, aan te duiden (op sommige plaatsen gebruikt men rabauw, respeel, raspalie, enz.) ? [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
deuk:
een deuk (L414p Houthalen),
n’en deuk (L414p Houthalen),
nuts:
ən nøts (L414p Houthalen)
|
een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄r (L414p Houthalen)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
19372 |
deurknop, deurklink |
klink:
kleŋk (L414p Houthalen)
|
Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
klink:
kleŋk (L414p Houthalen)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
deurtje:
dø̄.rkǝ (L414p Houthalen),
schuurdeurtje:
sxyrdø̄.rkǝ (L414p Houthalen)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
21493 |
deurwaarder |
huissier (fr.):
huisier (L414p Houthalen),
huissier (L414p Houthalen),
røsir (L414p Houthalen),
rəsir (L414p Houthalen)
|
deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
18035 |
diarree |
reddeletet:
[Klanknabootsing, vgl. retteketet, rettepetet en rettettet]
reddeleted (L414p Houthalen),
schijt:
schijt (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)] || Te dunne ontlasting, buikloop. [N 76, 51a; N 76, 51b]
I-12, III-1-2
|