24310 |
donderbeestje |
donderbeestje:
donnerbiesteke (L414p Houthalen)
|
donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25121 |
donderwolk |
dondertorens:
ps. omgespeld volgens Grootaers.
doͅnərtōrəns (L414p Houthalen),
donderwolk:
donnerwolk (L414p Houthalen),
onweerswolk:
ps. omgespeld volgens Grootaers.
oͅnwiēͅrswoͅlək (L414p Houthalen)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
25022 |
donker worden, duisteren |
donker worden:
donkel wière (L414p Houthalen)
|
donker worden [duisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
donkel (L414p Houthalen),
doŋkəl (L414p Houthalen),
duister:
dāstər (L414p Houthalen)
|
niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
deuvelshoar (L414p Houthalen),
dy(3)̄vəlshōͅu̯ər (L414p Houthalen)
|
dons [ZND 35 (1941)] || het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dŏĕt (L414p Houthalen),
Jongeren.
dyt (L414p Houthalen),
Ouderen.
dut (L414p Houthalen)
|
dood (bn) [ZND A2 (1940sq)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20197 |
doodkist |
doodskist:
znd 33, 38;
doedskis (L414p Houthalen),
doedskist (L414p Houthalen),
zerk:
znd 33, 38;
zerk (L414p Houthalen)
|
een doodkist [ZND 33 (1940)]
III-2-2
|
34336 |
doodliggen |
doodliggen:
dutlegǝn (L414p Houthalen),
kapotliggen:
kapotlegǝn (L414p Houthalen)
|
Het doden van de biggen door de zeug, doordat ze erop gaat liggen. [N 76, 31]
I-12
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
doedskist (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen),
znd 33, 38;
doedskis (L414p Houthalen),
doedskist (L414p Houthalen),
zerk:
znd 33, 38;
zerk (L414p Houthalen)
|
de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] || Doodkist. [ZND 33 (1940)]
III-2-2, III-3-3
|
23469 |
doodsklok |
doodsklok:
doedsklok (L414p Houthalen)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|