23958 |
doodzonde |
doodzonde:
doedzonde (L414p Houthalen)
|
Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19590 |
doofpot |
douche:
dus (L414p Houthalen)
|
De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
17788 |
doofstom |
doofstom:
doefstim (L414p Houthalen),
doefstom (L414p Houthalen),
dufstom (L414p Houthalen)
|
Hij is doofstom [ZND 33 (1940)]
III-1-1
|
34537 |
dooier |
doren:
dō.rǝ (L414p Houthalen),
dō.rǝn (L414p Houthalen),
dōrǝn (L414p Houthalen)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
23204 |
doop |
doop:
doep (L414p Houthalen)
|
Een doop. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24001 |
doopgetuige |
getuigen:
getuige (L414p Houthalen)
|
Als doopgetuige aanwezig zijn [an doof joaë]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20397 |
doopjurkje |
doopkleed:
doepklied (L414p Houthalen),
dùpklit (L414p Houthalen)
|
doopkleed [RND] || het doopkleed, de doopjurk [N 96D (1989)]
III-2-2, III-3-3
|
24006 |
doopkaars |
doopkaars:
doepkars (L414p Houthalen)
|
De doopkaars. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23386 |
doopkapel |
doopkapel:
doepkapel (L414p Houthalen)
|
De kapel achter in de kerk, waarin de doopvont zich bevindt en waar de doop voltrokken wordt [doopkapel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23998 |
doopsel |
doop:
doep (L414p Houthalen)
|
Het doopsel [der doof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|