33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringelen:
reͅŋələn (L414p Houthalen)
|
[Goossens 1c (1955b)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
dragen (L414p Houthalen),
drāgən (L414p Houthalen)
|
dragen [ZND 25 (1937)], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
20236 |
drager van de doodskist |
drager:
drāāgers (L414p Houthalen)
|
een drager van de lijkkist [dreëjer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L414p Houthalen)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
drēft (L414p Houthalen)
|
een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19387 |
dressoir |
zilverkast:
zølvərkas (L414p Houthalen)
|
Kast zonder opbouw, voor zilver- of glaswerk (dressoir, lage kast, zilverkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32764 |
driehoekige eg |
driehoekige [eg]:
dręi̯hokegǝ [eg] (L414p Houthalen)
|
De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
31387 |
driekantige vijl |
drie-/drijhoekvijl:
dręjhoǝk˲vęjl (L414p Houthalen)
|
Stalen vijl waarvan het blad driehoekig van doorsnede is en vanaf het midden naar het uiteinde iets spits toeloopt. De vijl wordt onder meer gebruikt bij het bewerken van hoeken, het ruimen van gaten en het scherpen van zaagtanden. Verschillende informanten gaven dan ook als antwoord op de vraag naar de "driekantige vijl" een variant van het woordtype zaagvijl/zagenvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "zaagvijl". Zie ook afb. 104. [N 33, 97; N 33, 103; N 64, 53b]
II-11
|
29827 |
drieklezoor |
(een) drie-/drijkwart:
dręjkwǭrt (L414p Houthalen)
|
Driekwart deel van een metselsteen. De term drieklezoor kan volgens Coopman (pag. 34) ook worden gebruikt voor een stuk metselsteen dat de volle breedte maar slechts de helft van de lengte heeft. De drieklezoor wordt daarom ook wel halve steen genoemd. [N 31, 19b; monogr.]
II-8
|
22480 |
driekoningen |
driekoningen:
drej keuninge (L414p Houthalen)
|
6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|