33366 |
drinkbak voor de koeien |
trog:
trōx (L414p Houthalen)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22067 |
drinkfles |
drinkfles:
Opm. v.d. invuller (achter het begrip genoteerd!): zuiverder.
drinkfles (L414p Houthalen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkfles (verouderd)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glaəs (L414p Houthalen),
glās (L414p Houthalen),
pint:
pent (L414p Houthalen)
|
drinkglas [RND] || glas [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
poel:
pul (L414p Houthalen)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
34350 |
droge tepel |
kapotte tet:
kapotǝ tɛt (L414p Houthalen)
|
Tepel waaruit geen melk komt. Deze veroorzaakt een storing in de melkafscheiding na het werpen, waarbij een of meer uiersegmenten hard kunnen worden (WBD I.6, blz. 856). [N 76, 56a; N 76, 56b]
I-12
|
30580 |
droge verfstoffen |
verfpoeder:
vɛrǝfpōjǝr (L414p Houthalen),
witlood:
wetlūt (L414p Houthalen)
|
De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.]
II-9
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
sterven:
štę.rvǝ (L414p Houthalen)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
22043 |
droog snot |
droog snot:
druug [sn}ot (L414p Houthalen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen en krop zonder afscheiding (droog snot)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25128 |
droog weer |
droog:
drūūch (L414p Houthalen)
|
droog [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
schoteldoek:
schooteldôk (L414p Houthalen)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|