21007 |
spruiten |
spruiten:
sjproete (Q100p Houthem)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sjproete (Q100p Houthem)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17819 |
staan |
staan:
sjtöon (Q100p Houthem),
stōn (Q100p Houthem)
|
staan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
30135 |
staand verband, blokverband |
staand verband:
štǭnt ˲vǝrbant (Q100p Houthem)
|
n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.]
II-9
|
30140 |
staande tand |
staande tand:
štǭndǝn tant (Q100p Houthem)
|
Eindvlak van tijdelijk onderbroken metselwerk. De uiteinden van de even en oneven lagen wisselen elkaar daarbij regelmatig en loodrecht onder elkaar af. Zie ook afb. 41. [N 31, 28c; N 31, 28a; monogr.]
II-9
|
26166 |
staander |
den:
dęn (Q100p Houthem)
|
De lange, verticaal in of op de grond geplaatste steigerpaal van rondhout of metaal. Zie ook afb. 17. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2a; monogr.]
II-9
|
20125 |
staart |
staart:
sjtart (Q100p Houthem),
start (Q100p Houthem)
|
staart [DC 02 (1932)]
III-4-2
|
24250 |
staartmees |
sjirkje:
onomatopee
sjirkske (Q100p Houthem),
sjierk "grijs"??
sjirkske (Q100p Houthem)
|
staartmees || staartmees (14 klein bolletje met heel lang staartje; maakt bolnest van veertjes en mos [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28377 |
stal |
stal:
šta.l (Q100p Houthem)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
24728 |
stam van de knotwilg |
stam:
sjtam (Q100p Houthem)
|
de ± 2 m. hoge stam van de knotwilg [DC 13 (1945)]
III-4-3
|