e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stof stub: sjtup (Houthem) stof [DC 23 (1953)] III-2-1
stofblik troffeltje: beurstjel en truffelke (Houthem), truffelke (Houthem) stofblik [DC 15 (1947)] || stoffer en blik samen [DC 15 (1947)] III-2-1
stootvoeg kopvoeg: kǫp˲[voeg] (Houthem) Verticale voeg. Zie ook afb. 41. Het woordtype 'dilitatievoeg' (L 382) duidt een voeg aan die wordt aangebracht om te verhinderen dat bij grote temperatuurwisselingen scheuring in het metselwerk zal optreden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29c; monogr.] II-9
stopnaald stopnaald: štopnǭlt (Houthem) Grote naald om kousen en andere zaken mee te stoppen. Stopnaalden zijn langer dan naainaalden en hebben grotere ogen. Er zijn er in verschillende diktes. [N 62, 49c; Gi 1.IV, 53; monogr.] II-7
stoppeleinde van de schoof vot: vǫt (Houthem) De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
stoppelland stoppeleveld: štǫpǝlǝvęlt (Houthem) Het akkerland waarop stoppels staan; zie het vorige lemma ''stoppels'' (5.2.8). Voor de fonetische documentatie van het woord stoppelen, zie ook het lemma ''stoppels'' (5.2.8). [N 15, 51; add. uit N 6, 7; monogr.] I-4
stoppels stoppels: štǫpǝls (Houthem) De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.] I-4
stormx storm: sjtörm (Houthem) hard waaien [boezen] [N 22 (1963)] III-4-4
straat straat: sjtraot (Houthem) straat [DC 02 (1932)] III-3-1
strek strek: štręk (Houthem) De lange smalle zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17b; N 98, 173; monogr.] II-8