e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tante tant: tant (Houthem, ... ), neen  tant (Houthem) tante; Bestaan er verschillende woorden voor een tante van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)] III-2-2
tarwe tarwe: tɛrǝf (Houthem) Triticum L. Sinds de invoering van betere bemestingmethodes groeit de tarwe ook in de Kempen. Het woordtype koren is als nevenvorm opgegeven in: K 316, 317, 318, 360, L 286, 292, 313, 360, 416, P 45, 119, 175, 192, Q 10, 39 en 97; evenwel alléén in de omzetting van de uitdrukkingen "rogge wordt hoger dan tarwe" of "de tarwe groeit welig" en het kan derhalve niet als een gangbare benaming van de plant worden beschouwd en is zodoende ook niet in het lemma opgenomen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, e.' [JG 1a, 1b; L A1, 82; L 7, 75; L 15, 24; L 28, 33; L 34, 55b; L 35, 61; L lijst graangewassen, 7; S 37; Wi 52; Gwn 9, 2; NE 1, 2; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
tas stenen stapel: štāpǝl (Houthem) Een hoop gestapelde metselstenen. [N 31, 12; N 98, 158; L 26, 10; S 12; monogr.] II-8
te lood loods: loats (Houthem) Gezegd van een muur of hoek wanneer deze tijdens de controle met het schietlood een loodrechte stand vertoont. [N 31, 10d; monogr.] II-9
teen teen: tièn (Houthem, ... ) teen (toon) [DC 01 (1931)] III-1-1
tegeltang tegeltang: tēgǝltaŋ (Houthem) Tang waarmee kleine stukjes van een tegel geknipt kunnen worden. De tegeltang lijkt op een nijptang maar heeft smallere bekken en langere benen. [N 32, 42b] II-9
tegelzetter tegelzetter: tēgǝlzętǝr (Houthem) Arbeider die in een bouwwerk de vloer- en muurtegels plaatst. [N 32, 41d; N 30, 3e] II-9
tegenzomen, tegennaaien tegenzomen: tē̜gǝzø̜wmǝ (Houthem) Tegen iets anders aan zomen. [Gi 1.IV, 31] II-7
tien-guldenstuk tientje: Opm. gouwe.  tièentsje (Houthem) tien-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
tjiftjaf ovenmannetje: aovemenneke (Houthem), aovemènneke (Houthem), zagenslijpertje: zaegesjlieperke (Houthem), zaegeslieperke (Houthem) tjiftjaf || tjiftjaf (11 overal waar een gesloten bladerdak is; zang herhaald [tjip-tjep] [N 09 (1961)] III-4-1