25209 |
windhoos |
houwmouw:
hauwmauw (Q100p Houthem)
|
klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24279 |
winterkoninkje |
koninkje:
könikske (Q100p Houthem),
winterkoninkje:
(winter)keuningske (Q100p Houthem),
winterkeuningske (Q100p Houthem),
winterköninkske (Q100p Houthem)
|
Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)] || winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
wortelen:
wortǝlǝ (Q100p Houthem)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
⁄t wèt neet wat ⁄t wilt (Q100p Houthem)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33479 |
witte aalbes |
witte wiemer:
witte wiemer (Q100p Houthem)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
štęi̯n[klee] (Q100p Houthem),
wilde klee:
welǝ [klee] (Q100p Houthem),
witte klee:
wetǝ [klee] (Q100p Houthem)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
wit moes:
wit moos (Q100p Houthem),
witte kabots:
witte kaboetsje (Q100p Houthem)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenneke (Q100p Houthem),
langstaartje:
lanksjtertsje (Q100p Houthem)
|
kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
waterlelie (Q100p Houthem)
|
witte waterlelie [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdig (Q100p Houthem)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)]
III-4-4
|