34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drīi̯ǝvāt (Q100p Houthem),
drɛi̯vāt (Q100p Houthem)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
33727 |
draaihek |
barrier:
brēr (Q100p Houthem),
vouwere:
vawǝrǝ (Q100p Houthem)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
reng (Q100p Houthem)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
drage (Q100p Houthem),
drāge (Q100p Houthem)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
33662 |
dries |
dries:
drēs (Q100p Houthem)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
20499 |
drinken |
drinken:
drinke (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem)
|
drinken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drink:
dreŋk (Q100p Houthem)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
hooien:
hø̜i̯ǝ (Q100p Houthem)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20635 |
dronken |
een stuk in de kloten:
e sjtuk in de kloate hubbe (Q100p Houthem),
zat:
zaat (Q100p Houthem)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
een stuk in de kont hebben:
e sjtuk in de kont hubbe (Q100p Houthem),
een stuk in de kraag hebben:
e sjtuk in de kraag hubbe (Q100p Houthem),
een stuk in de vot hebben:
e sjtuk in de vot hubbe (Q100p Houthem),
kanon zijn:
kennon zin (Q100p Houthem)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|