20899 |
aardappels schillen |
schillen:
èreppele sjelle (Q100p Houthem)
|
aardappels schillen [DC 23 (1953)]
III-2-3
|
33164 |
aardappelstruik |
aardappel:
[aardappel] (Q100p Houthem),
struik:
štrūk (Q100p Houthem)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
33199 |
aardappelziekten |
aardappelkrankte:
ērapǝlkrɛŋdǝ (Q100p Houthem),
krulkrankte:
krø̜lkrɛŋdǝ (Q100p Houthem)
|
Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardbes:
ēͅrbēs (Q100p Houthem),
elber:
in het wild
iləbər (Q100p Houthem),
erbel:
in de tuin
eͅrbəls (Q100p Houthem)
|
[DC GV (1935) M]
I-7
|
29574 |
aarden pot |
pot:
pǫt (Q100p Houthem)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
bijeenreken:
bięi̯nrē̜kǝ (Q100p Houthem)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
17572 |
achterhoofd |
kruin:
kruun (Q100p Houthem)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20359 |
achterneef |
achterneef:
achternève (Q100p Houthem)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20156 |
achternicht |
achternicht:
achternich (Q100p Houthem)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17650 |
achterwerk |
kont:
kont (Q100p Houthem),
vot:
vot(te) (Q100p Houthem)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|