29828 |
klisklezoor |
klis:
kles (Q100p Houthem),
schaal:
šāl (Q100p Houthem)
|
Metselsteen die op zijn platte kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie afb. 28. Zie voor het woordtype papenkul ook RhWb (VI) kol. 648 s.v. ɛPfaffenk√∂llɛ: ø̄̄die H√§lfte eines der L√§nge nach gespaltenen Ziegelsteines, wobei beide H√§lften quadratische Kopffl√§chen erhalten, in der Maurerspr. Aach-Stdt.ø̄̄' [N 31, 19d; N 31, 19e; monogr.]
II-8
|
20950 |
klokhuis |
kits:
kitsch (Q100p Houthem)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
eine klomp (Q100p Houthem),
klomp (Q100p Houthem),
klompe (Q100p Houthem)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.]
II-12, III-1-3
|
18245 |
klompschoen |
schoenklomp:
sjoon klomp (Q100p Houthem)
|
Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
18120 |
kloven |
schronden:
sjronge (Q100p Houthem)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21080 |
knabbelen |
knagen:
knaage (Q100p Houthem)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
24186 |
kneu |
heivink:
heivink (Q100p Houthem),
vlasvink:
vlasvink (Q100p Houthem)
|
kneu (13,5 wit in vleugel en staart; wilde man heeft in zomer rood voorhoofd en borst; hele jaar hier; veel op trek; broedt in veld en hei; roep [tut-tut-tut]; leuke zang; geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17677 |
knie |
knie:
knee (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem)
|
knie [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22361 |
knikkeren |
huiven:
huuve (Q100p Houthem)
|
Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)]
III-3-2
|
28947 |
knippen, snijden |
snijden:
šni-jǝ (Q100p Houthem)
|
Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW]
II-7
|