17629 |
nek |
nek:
nek (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32853 |
nerf van de weide |
gras:
[gras] (Q100p Houthem),
groes:
grǫu̯s (Q100p Houthem)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
17608 |
neus |
neus:
naas (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem,
Q100p Houthem)
|
neus [DC 01 (1931)], [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17614 |
neusgaten |
neuslokken:
naasloaker (Q100p Houthem)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17613 |
neusvleugel |
neusvleugel:
naasvleugel (Q100p Houthem),
vleugel:
vleugel (Q100p Houthem)
|
neusvleugel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20482 |
nicht |
nice-je:
nisje (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem),
nicht:
nich (Q100p Houthem)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17698 |
nier |
nier:
neer (Q100p Houthem)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17724 |
nieuwsgierig kijken |
nieuwsgierig kijken:
nuusjīērig kieke (Q100p Houthem)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18020 |
niezen |
niesten:
neeste (Q100p Houthem)
|
niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20401 |
noemen |
noemen:
neume (Q100p Houthem)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|