e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthem

Overzicht

Gevonden: 1344

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
benauwd en vochtig weer benauwd (weer): benauwd waer (Houthem), broeierig (weer): breujerig (Houthem) warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] III-4-4
benen (spotnamen) knoken: kneuk (Houthem), stelten: sjtelte (Houthem, ... ) benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)] III-1-1
besjes aan de aardappelplant zaad: zǭt (Houthem) De besachtige groene vruchten die zich uit de bloemen van de aardappelplant ontwikkelen. Vroeger, voordat men pootaardappelen selecteerde uit de eigen oogst, werd uit deze vruchtjes van de plant pootzaad gewonnen. Het lemma bevat alleen meervouden. Bij goesbollen wordt door de zegslieden opgegeven dat ...kinderen deze bollen aan een lange twijg (steken) en dan de bollen zo ver mogelijk weggooien of zwiepen; goezen is "zwiepen". Warnant (1949, 175) vermeldt dit spel ook voor Waals Haspengouw. Het regelmatige voorvoegsel aardappel- of patatte- is hier weggelaten; zie het lemma Aardappel. Zie voor de fonetische documentatie van de varianten voor aardappel, ook datzelfde lemma Aardappel. [N 12, 7; L 32, 14; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
bestendig weer vast (weer): vas waer (Houthem) bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)] III-4-4
betrekken (lucht) zich betrekken: de loch betrèk zich (Houthem) dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] III-4-4
bewolking wolken: de wauwke (Houthem) bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)] III-4-4
bezem bezem: Zie tekening: a (links)  bessem (Houthem), keerborstel: Zie tekening: c (rechts)  kèrbeurstjel (Houthem) bezem (soorten) [DC 15 (1947)] III-2-1
bibberen beven: baeve (Houthem), razelen: razele (Houthem) beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)] III-1-2
bietenkapmes zeissel: zɛ̄sǝl (Houthem) Speciaal voor dit doel vervaardigd lang gebogen mes, "met een handvat als van een zaag", merkt de zegsman in L 322 op. Het werd gedaan met een "gewoon mes", een "broodmes" in: K 278, 357, L 211, 265, 282, 286, 291, 314, 322a, 324, 355, 355a, 366, 413, 416, 420, P 176, Q 2, 4, 72; met "de sikkel" in K 359, L 331, 355, 370, 374, Q 2, 2b, 99*; onder de "zessel" en de "hiep" wordt een hakmes verstaan. [N 12, 47; monogr.] I-5
bietenloof, bladerkroon koppen: kø̜p (Houthem) De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48] I-5