34243 |
roomschotel |
pateel:
pǝtii̯ǝl (Q100p Houthem)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
26668 |
rosmolen |
mangeboom:
manèèzjeboum (Q100p Houthem),
manègeboom:
manē̜žǝbǫu̯m (Q100p Houthem)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] || dorsmachine: draaiend wiel met boom dat door een trekpaard wordt voortgedreven om de dorsmachine te doen werken [N 14 (1962)]
I-4, I-7
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
rojaal (Q100p Houthem)
|
royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
17767 |
rug |
rug:
rök (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem),
rugstrang:
i.e. ruggegraat.
röksjtrank (Q100p Houthem)
|
rug [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
33198 |
rug, aangeaard stuk |
hoogrug:
hyǝgrø̜q (Q100p Houthem)
|
De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.]
I-5
|
17640 |
ruggengraat |
rugstrang:
ruksjtrank (Q100p Houthem)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
werrevel (Q100p Houthem)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
Tans, J.G.H., Isoglossen rond Maastricht in de dialecten van Belgisch en Nederlandsch Zuid-Limburg. Maastricht, uitg. Van Aelst, 1938. 246 pp.
y, y: (Q100p Houthem)
|
ruiken
III-1-1
|
33750 |
ruin |
ruin:
run (Q100p Houthem)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
hoorjel (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem,
Q100p Houthem)
|
paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)] || runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)] || schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|