18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
roof(je):
raof (Q109p Hulsberg),
raöfke (Q109p Hulsberg)
|
Een roofje (korstje) op een wond. [DC 14 (1946)]
III-1-2
|
24239 |
roofvogel, algemeen |
stootvogel:
sjtaotvogel (Q109p Hulsberg)
|
een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20516 |
rookvlees |
rookvlees:
rūīkvlēīsj (Q109p Hulsberg)
|
rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22426 |
roos van de schietschijf |
roos:
rūəs (Q109p Hulsberg)
|
De ronde plek die dient als middelpunt van een schietschijf [roos, gaudeaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20537 |
roosteren |
roosteren:
ru-èstərə (Q109p Hulsberg)
|
roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33923 |
roskammen |
roskammen:
rǫskamǝ (Q109p Hulsberg)
|
Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102]
I-9
|
20955 |
rot |
rot:
WLD
rot (Q109p Hulsberg)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33534 |
rot, van fruit |
rot:
WLD
rot (Q109p Hulsberg)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
I-7
|
20896 |
rotten |
rotten:
WLD
rottə (Q109p Hulsberg)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33583 |
rotten, van fruit |
rotten:
WLD
rottə (Q109p Hulsberg)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|