22327 |
spelletje |
potje:
pøͅtjə (Q109p Hulsberg),
spelletje:
sjpeͅlkə (Q109p Hulsberg)
|
Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
spenen:
spiǝnǝ (Q109p Hulsberg)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
20535 |
spetteren |
spetteren:
sjpéttərə (Q109p Hulsberg)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22401 |
spiertje trekken |
zwegelen:
zjwēͅgələ (Q109p Hulsberg)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33589 |
spitskool |
spitskool:
WLD
sjpitsko’əl (Q109p Hulsberg)
|
De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)]
I-7
|
33639 |
splijtkool |
splijtkool:
-
splijtkool (Q109p Hulsberg),
splijtmoes:
-
splijtmoes (Q109p Hulsberg)
|
I-7
|
24706 |
splitsing van de stam |
gaffel:
WLD
gaffəl (Q109p Hulsberg)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19806 |
spons |
spons:
sjpòns (Q109p Hulsberg)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
21160 |
spoorweg |
spoorweg:
sjpaorwéég (Q109p Hulsberg)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24994 |
sprenkelen |
sprinkelen:
sjprinkələ (Q109p Hulsberg)
|
druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|