18158 |
stelpen van bloed |
stelpen:
sjtelpə (Q109p Hulsberg)
|
Stelpen van bloed (struppen, stuffen, stulpen, stelpen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22367 |
stelt |
stelt:
sjteͅlt (Q109p Hulsberg)
|
Elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21602 |
stemmen |
stemmen:
sjtummə (Q109p Hulsberg)
|
zijn stem uitbrengen bij verkiezingen [stemmen, doppen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21487 |
stempelen |
stempelen:
sjtempələ (Q109p Hulsberg)
|
het laten afstempelen door een werkloze van een formulier als bewijs dat hij geen regelmatige arbeid verricht heeft [doppen, stempelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22663 |
stemvork |
stemvork:
sjtømvoͅrek (Q109p Hulsberg)
|
Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
20323 |
sterven |
kapotgaan:
WLD
kapot gao (Q109p Hulsberg)
|
Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
sjteefdochter (Q109p Hulsberg)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
sjteefkinger (Q109p Hulsberg)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
sjteefawwersj (Q109p Hulsberg)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
sjteefmooder
sjteefvader (Q109p Hulsberg)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|