21212 |
waterleiding |
waterleiding:
waatərleiding (Q109p Hulsberg)
|
het stelsel van buizen waardoor drinkwater naar huizen geleid wordt [lei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24632 |
waterloot |
dief:
WLD
dēēf (Q109p Hulsberg)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20542 |
wecken |
inmaken:
inmāākə (Q109p Hulsberg)
|
wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20435 |
weduwe |
widdevrouw:
widdevrouw (Q109p Hulsberg)
|
weduwe [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
widdeman:
widdeman (Q109p Hulsberg),
widdenaar:
cf. WNT s.v. "weduwnaar - weduwenaar, weduwaar (-er), wedenaar, weeuw(en)aar, wevenaar (-eer), weenaar"; vgl. WNT s.v. "weduwman -weduwe-, wede-, weed-, wid-, widde-, wed-, weddeman
widdeneer (Q109p Hulsberg)
|
weduwnaar [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33821 |
week in de muil |
gevoelig:
gǝvø̄lex (Q109p Hulsberg)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
33820 |
weerstand biedend |
wreed in de muil:
vrīǝ en dǝ mul (Q109p Hulsberg)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|
17907 |
weggrissen |
graaien:
grèjjə (Q109p Hulsberg)
|
grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21159 |
wegwijzer |
wegwijzer:
wéégwīēzər (Q109p Hulsberg)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
węi̯ (Q109p Hulsberg, ...
Q109p Hulsberg)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|