| 21153 |
dreef |
laan:
laan (Q109p Hulsberg)
|
een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 18877 |
drenzen |
jengelen:
jengələ (Q109p Hulsberg)
|
op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 24939 |
drijfzand |
drijfzand:
driēfzant (Q109p Hulsberg)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 20499 |
drinken |
lessen:
lèssə (Q109p Hulsberg)
|
drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20507 |
dronkaard |
zuiplap:
zōēplap (Q109p Hulsberg)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 25232 |
droog blijven |
overblijven:
euvər blīēvə (Q109p Hulsberg)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 19656 |
droogdoek, theedoek |
schotelsplag:
sjootĕlsplak (Q109p Hulsberg)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
| 34228 |
droogrek |
tuitenrek:
tø̜i̯tǝnršk (Q109p Hulsberg)
|
Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.]
I-11
|
| 20554 |
drop |
drop:
drop (Q109p Hulsberg)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20565 |
dropwater |
lakrits:
ləkrits (Q109p Hulsberg)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|