22475 |
eenentwintigen (kaartspel) |
banken:
banke (Q109p Hulsberg),
eenentwintigen:
einentwintige (Q109p Hulsberg)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18851 |
eenvoudig |
gewoon:
gəwoon (Q109p Hulsberg)
|
zonder overdaad, weelde of vertoon, niet voornaam [bedest, gewoon, eenvoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21517 |
eenzaam |
alleen:
allein (Q109p Hulsberg)
|
alleen, zonder gezelschap; ver van mensen verwijderd [eenlijk, eendelijk, allenig, enig, eens] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18960 |
eerlijk |
rechtuit:
regōēt (Q109p Hulsberg)
|
zonder leugen en bedrog [treffelijk, eerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22330 |
eerlijk in het spel |
eerlijk:
ījərlek (Q109p Hulsberg)
|
Eerlijk in het spel [reins, greins, eerlijk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24430 |
egel |
stekelvarken:
štēkəlverkə (Q109p Hulsberg)
|
egel [DC 04 (1936)]
III-4-2
|
22738 |
eiertikken |
kippen:
køͅpə (Q109p Hulsberg)
|
Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21780 |
eigendom |
eigendom:
eigəndom (Q109p Hulsberg)
|
de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24478 |
eik |
eik:
-
eik (Q109p Hulsberg)
|
eik [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
-
eikələ (Q109p Hulsberg, ...
Q109p Hulsberg)
|
eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|