e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hulsberg

Overzicht

Gevonden: 1552
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gebruik gebruik: gebroek (Hulsberg) Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)] III-3-2
geburen buren: buurə (Hulsberg) alle buren samen [geburen, gebuur] [N 90 (1982)] III-3-1
gedrukt gedrukt: gǝdrø̜k (Hulsberg) Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b] I-9
gedwee braaf: braaf (Hulsberg) blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] III-1-4
geelzucht geel verf: géél verrəf (Hulsberg) Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
gehoorzamen luisteren: loestərə (Hulsberg, ... ) een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] III-1-4
gehucht gehucht: gəhuch (Hulsberg) een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] III-3-1
gehuil, geschrei gegrijn: gəgrīēn (Hulsberg) het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] III-1-4
geit geit: gęi̯t (Hulsberg) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
gekheid maken gekken: gekkə (Hulsberg) gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)] III-1-4