34420 |
gespeend schaap |
gespeende schapen:
gǝšpēndǝ šǭp (Q109p Hulsberg)
|
Het jong van een schaap, als het van de moeder weggenomen wordt. [A 4, 22e; L 20, 22e]
I-12
|
22404 |
getalzijde van een geldstuk |
munt:
munt (Q109p Hulsberg)
|
De getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20369 |
getuige |
getuige:
gətuigə (Q109p Hulsberg)
|
iemand die voor de rechter een verklaring aflegt over te bewijzen feiten [toon, getuige] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20388 |
getuige zijn |
getuigen:
gətuugə (Q109p Hulsberg)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21725 |
getuigenis |
getuigenis:
gətuigənis (Q109p Hulsberg)
|
de verklaring die men als getuige aflegt over een persoon of een zaak [toon, getuige, getuigenis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21322 |
gevangenis |
bak:
Van Dale: I. bak, 9. (gemeenz.) gevangenis, nor, arrestantenhok.
bak (Q109p Hulsberg)
|
de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
gəveulig (Q109p Hulsberg)
|
Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
21439 |
geweer |
geweer:
gəwéér (Q109p Hulsberg)
|
een draagbaar vuurwapen bestemd om door één persoon met twee handen bediend te worden, ongeveer 1 à 1 1/2 meter lang [geweer, bunkje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19264 |
gewillig |
gaarne:
géér (Q109p Hulsberg)
|
graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20221 |
gezelschap |
compagnie (fr.):
kómpənie.j (Q109p Hulsberg)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|