20546 |
azijn |
essig:
essig (Q109p Hulsberg)
|
azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
keien:
kèje (Q109p Hulsberg)
|
Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men het glijden op dit baan? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
20551 |
babbelaar |
babbelaar:
babbəléér (Q109p Hulsberg)
|
babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21185 |
baggermolen |
zandzuiger:
zantzuugər (Q109p Hulsberg)
|
een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21189 |
baken |
boei:
boei (Q109p Hulsberg)
|
elk vast merk [boei of iets dergelijks] dat een schipper het vaarwater aanwijst [baken, baak] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20147 |
baker |
bakerse:
bakeste (Q109p Hulsberg, ...
Q109p Hulsberg)
|
baker; ongediplomeerde (ervaren) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)] || baker; ongediplomeerde verzorgster van moeder en kind [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20585 |
bakken |
braden:
braoə (Q109p Hulsberg)
|
bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18950 |
baldadig (persoon) |
uitgelaten:
oetgəlaotə (Q109p Hulsberg)
|
wild en uitgelaten [schavurig, baldadig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19351 |
balorig |
eigenwijs:
eigəwīēs (Q109p Hulsberg)
|
niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21297 |
bandiet |
bandiet:
bandiet (Q109p Hulsberg)
|
een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)]
III-3-1
|