24336 |
kikkerdril |
kwakkerdennest:
kwakkertenèst (Q109p Hulsberg)
|
kikkerrit [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)nest, nesten:
kwakkertenèst (Q109p Hulsberg)
|
kikkerrit [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
24309 |
kikkervisje |
koerlekop:
koerlekop (Q109p Hulsberg)
|
kikkervisje [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
kintj (Q109p Hulsberg)
|
kind [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20173 |
kind (troetelnaam) |
liefje:
leevəkə (Q109p Hulsberg)
|
het liefkozend woord van ouderen voor kinderen [doeleke, dooier, fies, kadolleken, zoeteken, krotte, schijtgat, drulleke, hummel, etc.] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20169 |
kinds |
kinds:
kientsj (Q109p Hulsberg, ...
Q109p Hulsberg)
|
door hoge ouderdom zwak van geest [suffig, kinds, simpel] [N 85 (1981)] || door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
29843 |
kippen |
hennen:
henǝ (Q109p Hulsberg)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
19254 |
klaarkomen |
vaardigkomen:
véérdig komə (Q109p Hulsberg)
|
gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21802 |
klagen |
klagen:
klaagə (Q109p Hulsberg)
|
droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24989 |
klam, klef |
klam:
klaam (Q109p Hulsberg),
klef:
klef (Q109p Hulsberg)
|
vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)]
III-4-4
|