21478 |
liniaal |
liniaal:
lienie.jaal (Q109p Hulsberg)
|
een dunne rechte lat met een maatverdeling om er lijnen langs te trekken [liniaal, linie, regel, regelet] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33765 |
linkerkant van het paard |
nademe:
nǭdǝmǝ (Q109p Hulsberg)
|
Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
24528 |
lisdodde |
lis:
-
lesj (Q109p Hulsberg)
|
lisdodde [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lispələ (Q109p Hulsberg)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33813 |
lomp paard |
karhengst:
karheŋs (Q109p Hulsberg)
|
[JG 1a; N 8, 62h]
I-9
|
24846 |
loof |
loof:
WLD
lauf (Q109p Hulsberg)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
WLD
sjēūt (Q109p Hulsberg)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34008 |
losgetuigd leiden |
teugelen:
tø̄gǝlǝ (Q109p Hulsberg)
|
Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c]
I-10
|
21218 |
losse plankbrug |
vlonder:
vlondər (Q109p Hulsberg)
|
een brug die bestaat uit losse planken (vlonder, vonder, til, tilling, kwaak, vondel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22400 |
loten |
loten:
laote (Q109p Hulsberg)
|
Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|