21585 |
mevrouw |
madam (<fr.):
madam (Q109p Hulsberg)
|
hoe spreekt u een getrouwde vrouw aan? [mevrouw, madam] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17838 |
middagdutje |
ungeren (zn.):
ungərə (Q109p Hulsberg)
|
Slaapje na het middagmaal; middagdutje (noenslaap, middagslaap, dutje, loertje, dutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17839 |
middagdutje doen |
ungeren (ww.):
ungərə (Q109p Hulsberg)
|
middagdutje doen (dutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
noen, de -:
nóón (Q109p Hulsberg)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22478 |
middelste kegel |
koning:
keuning (Q109p Hulsberg)
|
De middelste kegel [paap, tulleman, sullepaap, kegeljan, negenman]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17668 |
middelvinger |
middelvinger:
middelvinger (Q109p Hulsberg)
|
Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, langelierboom, langeman). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33785 |
middendeel van het paard |
middenhand:
medǝhant (Q109p Hulsberg)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
17690 |
middenrif |
middenrif:
middərif (Q109p Hulsberg)
|
Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middelrif, middelvlies). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24352 |
mier |
aamzeik:
öömzeike (Q109p Hulsberg, ...
Q109p Hulsberg)
|
mier, alg. [DC 43 (1968)] || mier, zwarte [DC 43 (1968)]
III-4-2
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikkə (Q109p Hulsberg)
|
scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|