33556 |
moestuinx |
koolhof:
kūləf (Q109p Hulsberg),
ku̯aləf (Q109p Hulsberg)
|
[DC 40 (1965)] [Roukens 03 (1937)]
I-7
|
26398 |
molenrad |
waterrad:
wātǝrrāt (Q109p Hulsberg)
|
Algemene benaming voor het verticaal geplaatste rad bij een watermolen dat door het stromende water in beweging wordt gebracht en zo de drijfkracht levert aan de molen. Al naar gelang het water aan de onderzijde of aan de bovenzijde van het rad wordt toegevoerd, spreekt men van onderslag- respectievelijk bovenslagmolens. Vanuit de molen bekeken, draait een bovenslagrad van links naar rechts, een onderslagrad van rechts naar links. Zie ook afb. 10 en 72. Het woordtype turbine is specifiek van toepassing op een horizontaal geplaatst molenrad. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [A 43, 5; Vds 21 add.; Vds 23; Vds 25; Jan 58; Jan 60; Coe 53; Grof 79; N D add.; monogr.]
II-3
|
26420 |
molenrad, molenwiel |
kamrad:
kamprāt (Q109p Hulsberg)
|
Algemene benaming voor elk van de tandwielen in een molen. [A 43, 4]
II-3
|
33557 |
molsla |
zuurmelk:
WLD
zoerméélək (Q109p Hulsberg)
|
De bladeren van een paardebloem die onder een molshoop gee en mals blijven en die als sla gegeten worden (molsla, suikerij, veldsla, platter). [N 82 (1981)]
I-7
|
21598 |
mompelen |
rauwelen:
WNT: rauwelen, wsch. een mengvorm van wauwelen en revelen (of een ander synoniem dat met r begint, als rabbelen of ratelen). Kletsen, leuteren.
rawwələ (Q109p Hulsberg)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22684 |
mondharmonica |
monica:
mōnikā (Q109p Hulsberg)
|
Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22681 |
mondstuk |
mondstuk:
montsjtøͅk (Q109p Hulsberg)
|
Het mondstuk van een muziekinstrument [ammezuur, hap]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
25063 |
mondvol |
slok:
sjloek (Q109p Hulsberg)
|
de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33922 |
mooi pratend het paard op de nek kloppen |
feesten:
fiǝstǝ (Q109p Hulsberg),
keuren:
kø̜̄rǝ (Q109p Hulsberg)
|
[N 8, 103e]
I-9
|
25169 |
mooi, helder weer |
schoon weer:
sjoean wéér (Q109p Hulsberg)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|