33809 |
moorkop |
moorkop:
moorkop (Q109p Hulsberg)
|
Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f]
I-9
|
19356 |
mopperen |
rauwelen:
WNT: rauwelen, wsch. een mengvorm van wauwelen en revelen (of een ander synoniem dat met r begint, als rabbelen of ratelen). Kletsen, leuteren. Afl. rauwelaar, kletskous.
rawwələ (Q109p Hulsberg),
schelden:
sjellə (Q109p Hulsberg)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17891 |
morsen |
woelen:
wuulə (Q109p Hulsberg)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25130 |
motregen, fijne regen |
beetje regen:
ə bietjə réégə (Q109p Hulsberg)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18308 |
muiltje |
slob:
sjloebbe (Q109p Hulsberg)
|
Hoe noemt men de muilen? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
22670 |
muziekinstrument |
instrument:
instrument (Q109p Hulsberg)
|
Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
muzikant:
muziekant (Q109p Hulsberg)
|
Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
26400 |
naaf |
naaf:
nāf (Q109p Hulsberg)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
18184 |
naakt |
bloot:
bloe.at (Q109p Hulsberg)
|
zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
34013 |
naar links |
haar:
hār (Q109p Hulsberg)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|